ARBEIDER - BEDIENDE TERUG EEN AKTUEEL PROBLEEM | NL

In een persbericht van 13 maart l.l. betreuren de werkgeversorganisaties UNIZO, VBO, UCM en Agrofront in de Groep van 10, de ACV-communicatie rond de tijdelijke werkloosheid voor bedienden en het eenheidsstatuut. Daarmee zou de vakbond de lopende onderhandelingen hypothekeren over de te nemen crisismaatregel inzake een in de tijd beperkte toegang van bedienden tot het systeem van tijdelijke werkloosheid.

Deze problematiek is reeds tientallen jaren een “actueel probleem” in het Arbeidsrecht en bij de verschillende universiteiten (Departement Sociaal Recht) o.a. Universiteit Antwerpen (Prof M.Rigaux), maar ook Gent, Leuven, Luik hebben daar uitgebreide studies over uitgegeven alsook hierover studiedagen georganiseerd.
 
In het Rechtskundig Weekblad van 1 februari 1992 werd reeds een grondig onderzoek gedaan over deze problematiek, want wat op eerste zicht evident zou lijken is in de praktijk, wegens de verschillende sociale partners, niet zo evident. Buiten beschouwing genomen dat er nog steeds een verschil is met de RSZ bijdrage tussen de twee stelsels, heeft een arbeider een kortere opzeggingstermijn bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, wat voor de werkgever voordeliger uitkomt. Daarentegen kan de werkgever geen bediende tijdelijk werkloosheid zetten tijdens economische recessie perioden, ook zijn de opzeggingstermijnen veel langer.
 
Maar wat is nu het verschil tussen werkman en bediende ? Volgens art 2 van WAO is het dat de werkman “in hoofdzaak handarbeid verricht” en volgens Art 3 “een bediende in hoofdzaak hoofdarbeid zal verrichten”, dus is de aard van de prestatie determinerend.
 
Een tussenin oplossing werd reeds ingevoerd namelijk met de technische bedienden, maar de struikelblokken blijven de RSZ bijdragen en de opzeggingsperiode tussen arbeider en bediende. Ook met anciënniteit is er een groot verschil tussen de twee stelsels bij stopzetting van de arbeidsovereenkomst. Talrijke geschillen moesten door de Arbeidsrechtbank opgelost worden, een magazijnier b.v. die goederen moet opstapelen is een arbeider, maar indien hij de stocklijsten en bestellingen op computer moet verwerken is hij dan geen bediende ? Waar ligt de grens, in het percentage van “in hoedanigheid van” ?
 
Het debat kwam zelfs tot het Arbitragehof, artikel 6 van de Belgische Grondwet stelt het gelijkheidsbeginsel vast. Het verklaart dat er in de Staat geen onderscheid van standen is, en dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet. Artikel 6bis bepaalt dat het genot van rechten en vrijheden zonder discriminatie moet worden verzekerd. Het Arbitragehof verklaarde reeds in 1989 “een algemene draagwijdte en verbiedt elke discriminatie, ongeacht de oorsprong ervan” de grondwettelijke regel van niet-discriminatie is van toepassing ten aanzien van alle rechten en vrijheden die aan de Belgen zijn toegekend.
 
Reeds in de jaren vijftig werd gezegd dat het onderscheid tussen hoofd- en handenarbeid niet meer eigentijds was, en in de praktijk, ook toen reeds, voor grote toepassingsproblemen zorgde. “Technologische innovaties maken het gedeeltelijk mogelijk zwaar fysiek en vuil labeur werk uit te sluiten of de omvang gevoelig te verminderen”. Het manueel hanteren van technisch hoogwaardige apparatuur lijkt bijna steeds een zekere intellectuele inbreng te vereisen. Heden vereist elk manueel werk van gespecialiseerde arbeider een “zekere graad van reflectie en de toepassing van technische kennis die in eerste instantie van intellectuele aard is, maar die haar toepassing vindt door het gebruik van handen”. De Arbeidsrechtbank te Brussel wees er op dat elk manueel beroep de toepassing van theoretische kennis veronderstelt en dat de werkman de fysische eigenschappen moet kennen van de grondstoffen waarmee hij of zij werkt, het diamantvak is hiervan een mooi voorbeeld. De tijd van het ongeschoold en ongeletterd proletariaat is reeds lang voorbijgestreefd. Anderzijds zijn er diegenen die als traditioneel ontegenzeglijk als bediende worden beschouwd, verrichten arbeid dat steeds meer een repetitief karakter vertoont en “intellectueel minder stimulerend is”. De vraag is dan natuurlijk, is het onderscheid niet verouderd en achterhaald ? In 1988 stelt de arbeidsrechtbank van Brussel: “het onderscheid werkman/bediende doet artificieel aan”. Deze problematiek komt steeds terug in de belangstelling tijdens economische recessieperiodes, aangezien de arbeidsgerechten en academici hiervoor de oplossingen reeds jaren hebben uitgewerkt zal de knoop tussen de sociale partners moeten doorgehakt worden.
 
De werkgevers herhalen vragende partij te blijven voor een toekomstgericht overleg over de eenmaking van het statuut arbeidersbedienden. Onderhandelingen over dat omvangrijk dossier echter koppelen aan een tijdelijke werkloosheid voor bedienden, zou een ontkenning zijn van de urgentie en dus onverantwoord, oordelen de werkgeversorganisaties. Er moet snel een oplossing gevonden worden voor de tienduizenden bedienden, anders lost het probleem zich zelf op, met massaontslag, volgens de werkgevers van de Groep van 10. Maar hier hangt een prijskaartje aan. Zullen de werkgevers akkoord gaan voor één stelsel met alle voordelen voor de werknemers ? De werkgevers schuiven tenslotte drie uitgangspunten naar voren als onderhandelingsbasis voor de eenmaking van het statuut: een eenmaking moet uitgaan van de toekomstige sociaal economische noden en van een verbeterde werking van de arbeidsmarkt en van een verbeterde concurrentiepositie van de onderneming.